Een methode is een impliciet organisatiemodel. Dit betekent dat de maker, de auteur, de volgorde vooraf heeft vastgesteld. Er is weinig ruimte voor inbreng en aanpassing door de leerkracht. Daarbij is het bijhouden en het zelf keuzes maken in de lessen een bewerkelijke taak.
De methodemaker heeft de doelen over de basisschoolperiode verdeeld. Vaak worden deze ook per les, periode en leerjaar beschreven. Als leerkracht geeft dit een stukje veiligheid en kun je er vanuit gaan dat je aan het einde van het schooljaar, als het boek ‘uit’ is, alle doelen behandeld hebt. Aan de andere kant ontnemen methodes het zicht op de leerdoelen en het leerproces van de leerling. De regie ligt bij het volgen van de methode namelijk bij… de methodemaker. Toch wil je als leerkracht niet enkel de overbrenger van de handleiding zijn. Als leerkracht werk je dagelijks met je leerling en weet je wat er nodig is.
De leerkracht kan zijn verantwoordelijkheid nemen als er een helder zicht is op de leerdoelen per periode en leerjaar. Wanneer je de leerlingen hierin betrekt vergroot dit de motivatie om de leerdoelen te behalen. Met inzicht en overzicht kan de leerkracht beter inschatten of het onderwijs op niveau is. Daarbij is er meer ruimte voor eigen inbreng en aanpassing zoals het weglaten van opdrachten of juist het toevoegen van extra’s.
Een willekeurige methode biedt gemiddeld 30% meer lesstof aan dan in dan in de einddoelen (kerndoelen en referentieniveaus) staat beschreven. Neem daarbij dat de methode is gemaakt voor de gemiddelde leerling en de aan de hand van de keuzes van het auteursteam. In de klas betekent dit dikwijls dat de sterke leerling te veel en de zwakke leerling juist te weinig leer- en oefentijd krijgt.
Vanuit het Gouden Curriculum gebruik je de methode of adaptieve software als oefenmiddel en toetsing bij het lesgeven. Je zet het doelgericht in en niet langer als verplichte oefenstof.